Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7217

Datum uitspraak2003-10-27
Datum gepubliceerd2003-11-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304632/4
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 juni 2003, kenmerk 202.0097, heeft verweerder aan “HSB Vastgoed Holding” (hierna: vergunninghoudster) krachtens artikel 1, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren een vergunning onder voorschriften verleend voor het in oppervlaktewater brengen van verzilt water, afkomstig uit zeezand dat op percelen grond in de gemeente Waterland, kadastraal bekend sectie […], nummer […], […] en […] (gedeeltelijk), wordt gebracht. De vergunning heeft een looptijd tot 31 december 2003. Het besluit is op 20 juni 2003 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200304632/4. Datum uitspraak: 27 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 13 juni 2003, kenmerk 202.0097, heeft verweerder aan “HSB Vastgoed Holding” (hierna: vergunninghoudster) krachtens artikel 1, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren een vergunning onder voorschriften verleend voor het in oppervlaktewater brengen van verzilt water, afkomstig uit zeezand dat op percelen grond in de gemeente Waterland, kadastraal bekend sectie […], nummer […], […] en […] (gedeeltelijk), wordt gebracht. De vergunning heeft een looptijd tot 31 december 2003. Het besluit is op 20 juni 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 27 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 1 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 oktober 2003, waar verzoekers [naam], [naam] en [naam], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Oosterling, J. Langenberg en M. Schoo, allen ambtenaar bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleend voor het brengen van verzilt water in de Veenderijvaart afkomstig uit zeezand dat op percelen grond, gelegen tussen de Veenderijvaart en de Wagengouw, wordt gebracht. De vergunning wordt verleend in het kader van het bouwrijp maken van grond ten behoeve van een nieuwbouwproject. 2.3. Verzoekers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij betogen dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat een gedeelte van de Veenderijvaart moet worden gedempt om het nieuwbouwproject te kunnen realiseren. 2.3.1. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat hij bij de voorbereiding van het bestreden besluit over onvoldoende gegevens heeft beschikt en ten dele is uitgegaan van verkeerde aannames. Hij wijst er in dit verband op dat uit de bij de aanvraag overgelegde tekening niet direct valt af te leiden dat een gedeelte van de Veenderijvaart wordt gedempt met ontzilt zeezand. Indien deze omstandigheid bij verweerder bekend was geweest zou hij vergunningaanvraagster hebben verzocht de aanvraag aan te vullen dan wel andere voorschriften aan de vergunning hebben verbonden, aldus verweerder. Gelet hierop geeft verweerder aan geen bezwaren te hebben tegen schorsing van het bestreden besluit. 2.3.2. De Voorzitter ziet gezien het vorenstaande – daargelaten de rechtmatigheid van het bestreden besluit – aanleiding het gehele besluit te schorsen. 2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De Voorzitter ziet geen aanleiding het verzoek van verzoekers om verweerder te veroordelen in de gemaakte kosten voor het verzenden van stukken toe te wijzen. Deze kosten kunnen blijkens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet worden betrokken bij de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Wat betreft de door verzoekers gevraagde vergoeding van de reiskosten, ziet de Voorzitter aanleiding om de veroordeling te beperken tot de kosten van één persoon. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van 13 juni 2003, kenmerk 202.0097; II. veroordeelt het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 115,25; het totale bedrag dient door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier te worden betaald aan verzoekers; III. gelast dat het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Van Heusden Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2003 163-414.